Neurofysiologie - examenvragen
Overkoepelend
Serotonine heeft geen centrale rol in:
- a) eetlust
- b) stemming
- c) pijnregulatie
- d) geheugen
d) geheugen
Wat hoort niet bij hersendood?
- a) kniepeesreflex
- b) pupilreflex
- c) multireflex met nociceptoren op verschillende niveaus
- d) geen van bovenstaande, gezien dit reflexen zijn
b) pupilreflex
Waar speelt dopamine geen essentiële rol?
- a) eetgedrag
- b) motoriek
- c) pijn inhibitie
- d) bekrachtiging/beloning
c) pijn inhibitie
Waar is er geen sprake van laterale inhibitie?
- a) Pacini cel
- b) stellate cell
- c) glomerulus
- d) P-ganglioncel
a) Pacini cel
Welke cellen van het somatosensorisch systeem en motorisch systeem hebben niets gemeenschappelijk?
- a) octopus cells en Pacini
- b) MSO cellen en ...
- c) ongemyeliniseerde vezels en C-vezels
- d) ...
a) octopus cells en Pacini
Welke gebieden representeren de contralaterale ruimte?
- a) LSO, MSO, V1, ...
- b) .... , dorsale hoorn
- c) CGL, CGM, S1
- d) ...
vraag incompleet, (a) en (c) kunnen beide
Welke cel hoort niet thuis in het rijtje?
- a) korrelcellen in de bulbus olfactorius
- b) octopuscellen in de cochlea
- c) inhibitorische interneuronen in het ruggenmerg
- d) horizontale cellen in de retina
b) octopuscellen in de cochlea
Compressie van een sensoriele zenuw aan de linkerkant van het lichaam kan niet een van deze symptomen geven:
- a) verlies voor pijn en temperatuur aan de linkerhand, maar niet rechts
- b) nystagmus links, maar niet rechts
- c) doofheid links, maar niet rechts
- d) blindheid aan het linkeroog, maar niet aan het rechter oog
b) nystagmus links, maar niet rechts (want vestibulair fenomeen)
1 Organisatie CNS
Welk benaderend cijfer is fout?
- a) een neuron is verbonden met 1000 tot 10.000 andere neuronen
- b) de resolutie van MRI is 1 kubieke nanometer
- c) onze hersenen bevatten 100 miljard neuronen
- d) ...
b) de resolutie van MRI is 1 kubieke nanometer
2 Technieken
Kenmerken fMRI
- a) hoog temporeel (ms) & laag spatiaal (cm)
- b) hoog temporeel (ms) & hoog spatiaal (mm)
- c) laag temporeel (s) & hoog spatiaal (mm)
- d) laag temporeel (s) & laag spatiaal (cm)
c) laag temporeel (s) & hoog spatiaal (mm)
EEG nadelen
- a) povere spatiale resolutie
- b) je moet steeds twee situaties vergelijken
- c) je kan de meting niet herhalen
- d) indirecte meting
a) povere spatiale resolutie
Wat is niet juist over fMRI?
- a) kan in mens en dier gemeten worden
- b) zegt iets over enkele neuronen
- c) duurt enkele minuten
- d) je moet altijd twee situaties vergelijken
b) zegt iets over enkele neuronen
Wat is de beste manier om bij baby’s het gehoor na te kijken?
- a) EEM
- b) fMRI
- c) gedrag (reageren op geluid of zoiets)
- d) cochleaire emissies
d) cochleaire emissies
Wat is juist?
- a) EEG is gekend om zijn goede temporele en spatiale resolutie
- b) single unit recording kan meerdere uren bestudeerd worden
- c) letsels van hersenen geven geen juiste weergave over hoe de hersenen normaal werken
b) single unit recording kan meerdere uren bestudeerd worden
Wat is waar over EEG?
- a) je meet actiepotentialen van corticale cellen
- b) je meet subcorticale structuren
- c) je meet de activiteit van dendrieten van corticale cellen
- d) ...
c) je meet de activiteit van dendrieten van corticale cellen
actiepotentialen (a) kunnen niet gedetecteerd worden via EEG
Wat is een voordeel van single neuron techniek?
- a) je kan een neuron hiermee uren bestuderen
- b) ...
- c) ...
- d) ...
a) je kan een neuron hiermee uren bestuderen
Welke test heeft beste temporele resolutie?
- a) EEG
- b) optische technieken
- c) fMRI
- d) patch clamp
d) patch clamp
Welke test gebruik je wanneer je functionele metingen wilt doen van normaal werkende hersenen?
- a) single unit
- b) fMRI
- c) ...
- d) ...
b) fMRI
Een ziekte die activiteit geeft op verschillende plaatsen in de hersenen: welke techniek gebruiken we best om deze ziekte te onderzoeken?
- a) PET
- b) fMRI
- c) EEG
- d) ...
c) EEG?
Bij welke techniek kunnen we langdurig onderzoek uitvoeren?
- a) patch clamp
- b) extracellulaire afleiding
- c) ...
- d) ...
?
Welke techniek heeft de laagste spatiale resolutie?
- a) PET
- b) fMRI
- c) EEG
- d) optische technieken
c) EEG
Waarvoor wordt TMS gebruikt?
- a) om een hypothese op te stellen over de functie van deze cellen
- b) om een studie te doen naar de neuronale activiteit van deze cellen
- c) om de bijdrage van deze cellen in het motorisch proces na te gaan
- d) om fMRI te vervangen voor mensen die niet onder de MRI-scanner mogen
c) om de bijdrage van deze cellen in het motorisch proces na te gaan
Men wil het effect van inhibitorische interneuronen meten bij de neuronale studie van V1 cellen die gevoelig zijn voor oriëntatie. Welke techniek gebruikt men het best?
- a) fMRI
- b) PET
- c) single unit recording
- d) patch clamp
d) patch clamp
Wat is géén nadeel van fMRI?
- a) het is een indirecte methode om hersenactiviteit te meten
- b) slechte tijdsresolutie
- c) geen herhaaldelijke metingen op één persoon mogelijk
- d) kostelijke apparatuur
c) geen herhaaldelijke metingen op één persoon mogelijk
Welke stelling over EEG is niet waar?
- a) subcorticale structuren zijn belangrijk voor het genereren van de hersengolven
- b) een EEG is een temporele sommatie van actiepotentialen van grote corticale pyramidale cellen
- c) de amplitude van een EEG is omgekeerd evenredig met de frequentie
- d) ...
- a) kunnen niet direct met EEG gemeten worden, maar zijn wel indirect belangrijk voor hersenritmes
- b) fout: niet van actiepotentialen
- c) meestal waar
Welke techniek is het minst nuttig in het bestuderen van de neurale basis van dyslexie?
- a) PET scan
- b) studie van letsels
- c) single unit recording
- d) studie van gedrag
c) single unit recording
3 Sensoriele coding
Wat is geen deel van de prereceptorstructuur
- a) lens
- b) huid
- c) fila olfactoria
- d) stapes
De prereceptorstructuur is alles wat tussen de buitenwereld en de receptor gelegen is.
c) fila olfactoria: na de receptor
4 Visueel
4.1 Oog
4.1.1 Licht
4.1.2 Anatomie oog
Myopie (bijziendheid):
- a) omgekeerd, afstand tot de retina is kleiner dan focusafstand
- b) omgekeerd, afstand tot de retina is groter dan focusafstand
- c) ...
- d) ...
a) omgekeerd, afstand tot de retina is kleiner dan focusafstand (oogbol is te lang)
4.1.3 Beeldvorming
De pupilreflex verloopt:
- a) afferent via de n. opticus en tractus opticus naar de pretectale kernen van Edinger-Westphal, en efferent via de n. oculomotorius naar het ipsilaterale oog
- b) afferent via de n. opticus en tractus opticus naar de visuele cortex, en efferent via de n. oculomotorius naar het contralaterale oog
- c) afferent via de n. opticus en tractus opticus naar de colliculus superior, en efferent via de kern van Edinger-Westphal en de n. oculomotorius naar beide ogen
- d) afferent via de n. opticus en tractus opticus naar de pretectale kernen van Edinger-Westphal en efferent via de n. oculomotorius naar beide ogen
d) afferent via de n. opticus en tractus opticus naar de pretectale kernen van Edinger-Westphal en efferent via de n. oculomotorius naar beide ogen
Een visuele graad is gelijk aan:
- a) 1 mm op een afstand van 10 meter
- b) 1 cm op een afstand van 10 meter
- c) 1 cm op een afstand van 57 cm
- d) 1 mm op een afstand van 57 cm
c) 1 cm op een afstand van 57 cm
Hoe bepaal je het receptief veld van een visueel neuron?
- a) elektrische stimulatie retina en zien welk neuron activeert
- b) licht op schermpje schijnen en zien welke cel reageert
- c) licht op retina schijnen
- d) ...
b) licht op schermpje schijnen en zien welke cel reageert?
Iets met binoculaire zone:
- a) beelden in beide hemisferen verwerkt
- b) deel van visueel veld dat op beide retina’s geprojecteerd wordt
- c) ...
- d) ...
b) deel van visueel veld dat op beide retina’s geprojecteerd wordt
Hoe komt het dat we één beeld zien ondanks projectie links/rechts?
- a) binoculaire eigenschappen hogere corticale gebieden
- b) bilaterale eigenschappen hogere corticale gebieden
- c) oogbewegingen
- d) geen van bovenstaande
a) binoculaire eigenschappen hogere corticale gebieden
4.1.4 Microscopische anatomie retina
Wanneer je een ster in perifeer zicht ziet en je kijkt er recht naar toe verdwijnt ze. Hoe komt dit?
- a) perifere retina is gevoeliger
- b) centrale retina heeft hogere acuïteit
- c) ...
- d) ...
a) perifere retina is gevoeliger
Duplex retina:
- a) zorgt voor kleine receptieve velden in perifere zone
- b) zorgt voor kleine receptieve velden in centrale zone
- c) ...
- d) ...
b) zorgt voor kleine receptieve velden in centrale zone
Wat is het belangrijkste gevolg van de duplex retina?
- a) lage gevoeligheid voor beweging in centrum
- b) lage gevoeligheid voor golflengte in periferie
- c) afwezigheid pupilreflex bij licht in periferie
- d) hoge gevoeligheid voor vorm in periferie
b) lage gevoeligheid voor golflengte in periferie
De visuele duplextheorie houdt in dat je hebt:
- a) systeem met hoge acuïteit + lage gevoeligheid en systeem met lage acuïteit + hoge gevoeligheid
- b) systeem met hoge acuïteit + hoge gevoeligheid en systeem met lage acuïteit + lage gevoeligheid
- c) ...
- d) geen van bovenstaande correct
a) systeem met hoge acuïteit + lage gevoeligheid en systeem met lage acuïteit + hoge gevoeligheid
Verdeling staafjes/kegeltjes:
- a) kegeltjes max in fovea, dalen verder, geen kegeltjes in nasale retina
- b) kegeltjes max in fovea, dalen verder, geen onderbreking nasale retina
- c) kegeltjes enkel centraal
- d) kegeltjes overal evenveel
b) kegeltjes max in fovea, dalen verder, geen onderbreking nasale retina?
(a) kan ook afhankelijk van verwoording (blinde vlek ligt nasaal)
Wat is de neurale basis voor scherpte in fovea?
- a) elke receptorcel verbonden met één ganglioncel
- b) lichtbreking door cornea
- c) alleen kegeltjes
- d) ...
a) elke receptorcel verbonden met één ganglioncel
4.1.5 Spatiotemporeel vermogen
Waarom zijn contrasten belangrijker in retina?
- a) absoluut kan niet gemeten worden
- b) meer informatie in contrasten
- c) geen contrast bij lage luminantie
- d) contrasten zijn statisch
a) absoluut kan niet gemeten worden
Wat geeft deze grafiek weer?

- a) ...
- b) ...
- c) ...
- d) ...
Grafiek – daling spatiale contrastfrequentie discriminatie (verschuiving naar links onder). Waarom?
- a) gedaalde luminantie
- b) letsel CGL
- c) letsel staafjes
- d) letsel magnocellulaire lagen
a) gedaalde luminantie
Hoe spatiale resolutie contrastgevoeligheidscurve meten?
- a) telkens hogere resolutie bij max contrast
- b) verschillende resoluties bij verschillende contrasten
- c) drempel bepalen bij verschillende spatiale frequenties
- d) max resolutie bij toenemende resolutie
c) drempel bepalen bij verschillende spatiale frequenties
Waarom vermindert spatiale gevoeligheid bij snel bewegend strepenpatroon?
- a) grote receptieve velden van magnocellulaire cellen
- b) verminderde luminantie
- c) ...
- d) ...
a) grote receptieve velden van magnocellulaire cellen
Spatiale gevoeligheidscurve
- a) verschillende contrasten
- b) ...
- c) ...
- d) ...
a) verschillende contrasten
4.1.6 Fotochemie in staafjes en kegeltjes
Waarom zijn staafjes ongevoelig voor golflengte?
- a) ze hebben maar één fotopigment
- b) hoge gevoeligheid
- c) lage acuïteit
- d) convergentie
a) ze hebben maar één fotopigment
Waarom is perifere retina gevoeliger voor lichtintensiteit?
- a) meer fotopigment in staafjes
- b) ander fotopigment in staafjes
- c) meer lichtinval
- d) ...
a) meer fotopigment in staafjes
Lichtadaptatie:
- a) langzame daling Ca-instroom
- b) langzame daling Na-instroom
- c) langzame stijging K-instroom
- d) langzame stijging/daling K-uitstroom
a) langzame daling Ca-instroom
Wat is GEEN reden voor hogere gevoeligheid van staafjes?
- a) meer amplificatie
- b) meer fotopigment
- c) maar één soort pigment
- d) tragere reactie op licht
c) maar één soort pigment
Waarom hebben kegeltjes hogere resolutie dan staafjes?
- a) minder amplificatie
- b) verschillende fotopigmenten
- c) minder convergentie
- d) ...
c) minder convergentie
4.1.7 Bipolaire cellen
Hoe ontstaat center-surround antagonisme in retina?
- a) ganglioncellen
- b) horizontale cellen
- c) bipolaire cellen
- d) fotoreceptoren
b) horizontale cellen
ON-center bipolaire cel bij glutamaatvrijzetting door fotoreceptorcel:
- a) hyperpolarisatie
- b) depolarisatie
- c) geen verandering
- d) stijging membraanpotentiaal
a) hyperpolarisatie?
4.1.8 Ganglioncellen
Welke cellen bepalen de flikkerfusiefrequentie?
- a) M-type ganglioncellen
- b) P-type ganglioncellen
- c) K-type ganglioncellen
- d) alle ganglioncellen
a) M-type ganglioncellen (motion)
Waarom wordt het binnenste vakje lichter?

- a) meer activatie ON-ganglioncellen
- b) minder activatie ON-ganglioncellen
- c) ...
- d) ...
a) meer activatie ON-ganglioncellen
Grotere receptieve velden van M-cellen komt door:
- a) grotere dendrietenboom dan P-cellen
- b) staafjes → M, kegeltjes → P
- c) ligging perifeer vs centraal
- d) ...
a) grotere dendrietenboom dan P-cellen
Waarom is M-type niet gevoelig aan golflengte?
- a) enkel info van staafjes
- b) enkel info van kegeltjes
- c) input van drie type kegeltjes
- d) ...
c) input van drie type kegeltjes
Bij homogene/diffuse belichting van ON-center ganglioncel:
- a) aantal actiepotentialen daalt
- b) aantal actiepotentialen stijgt
- c) aantal actiepotentialen stijgt en daalt weer
- d) weinig of geen verandering
d) weinig of geen verandering
4.2 Centraal visueel systeem
4.2.1 Visuele projecties en CGL
Een klein letsel van de parvocellulaire lagen van het rechter corpus geniculatum laterale veroorzaakt:
- a) een deficit in spatiale contrastgevoeligheid in een deel van het ipsilaterale en in een deel van het contralaterale visuele veld
- b) een deficit in spatiale contrastgevoeligheid in de monoculaire zones van het ipsilaterale en van het contralaterale visuele veld
- c) een deficit in spatiale contrastgevoeligheid in een deel van het contralaterale visuele veld
- d) een deficit in spatiale contrastgevoeligheid in een deel van het ipsilaterale visuele veld
c) een deficit in spatiale contrastgevoeligheid in een deel van het contralaterale visuele veld
Experiment waarbij men de eigenschappen van een neuron test in het corpus geniculatum laterale. Dit neuron zal:
- a) een klein receptief veld hebben dat in het contralaterale hemiveld gelegen is, en oriëntatieselectief zijn
- b) een klein receptief veld hebben dat in de ipsilaterale monoculaire zone gelegen is, en niet oriëntatieselectief zijn
- c) een groot receptief veld hebben dat in de contralaterale monoculaire zone gelegen is, en niet oriëntatieselectief zijn
- d) een klein receptief veld hebben dat in het contralaterale hemiveld gelegen is, en niet oriëntatieselectief zijn
d) een klein receptief veld hebben dat in het contralaterale hemiveld gelegen is, en niet oriëntatieselectief zijn
Gelijkenissen tussen simple cells en CGL
- a) hebben duidelijk afgebakende ON- en OFF-zones
- b) dezelfde (monoculaire?) receptieve velden
- c) binoculariteit
- d) allebei ovaalvormig
a) hebben duidelijk afgebakende ON- en OFF-zones
CGL letsel in alle lagen geeft
- a) contralaterale hemianopsie
- b) bitemporale hemianopsie
- c) uitval beide monoculaire zones
- d) ...
a) contralaterale hemianopsie
Wat geeft een letsel van parvocellulaire cellen van het CGL?
- a) deficit in alle spatiale frequenties, niet in temporele frequenties en wel kleur
- b) deficit in alle spatiale frequenties, en voor lage temporele en kleur
- c) deficit in alle temporale
- d) ...
b) deficit in alle spatiale frequenties, en voor lage temporele en kleur?
Wat geeft een letsel van de magnocellulaire lagen van het CGL?
- a) geen probleem met kleur of spatiale frequentie, probleem met lage temporele frequenties
- b) geen probleem met kleur of spatiale frequentie, probleem met hoge temporele frequenties
- c) probleem met kleur of spatiale frequentie, probleem met lage temporele frequenties
- d) probleem met kleur of spatiale frequentie, probleem met hoge temporele frequenties
b) geen probleem met kleur of spatiale frequentie, probleem met hoge temporele frequenties
Hoe kan je het receptief veld van een neuron in laag 5 van rechter CGL bepalen?
- a) in contralateraal hemiveld en ipsilateraal oog stimuli geven
- b) in contralateraal hemiveld en in beide ogen stimuli geven
- c) ...
- d) ...
a) in contralateraal hemiveld en ipsilateraal oog stimuli geven
1, 4, 6 contra en 2, 3, 5 ipsilateraal
Temporele resolutie aangetast bij lage frequentie door
- a) letsel in alle magnocellulaire lagen van het CGL
- b) letsel in alle parvocellulaire lagen van het CGL
- c) letsel P-ganglioncellen
- d) letsel in V1
b) letsel in alle parvocellulaire lagen van het CGL
4.2.2 Primaire visuele cortex
Retinotopie
- a) neuronen langs elkaar hebben ook naast elkaar gelegen receptieve velden op retina
- b) ...
- c) ...
- d) ...
a) neuronen langs elkaar hebben ook naast elkaar gelegen receptieve velden op retina
De primaire visuele cortex heeft een duidelijke organisatie:
- a) retinotopisch, columnair voor oriëntatie en oculaire dominantie en in 9 lagen
- b) retinotopisch, columnair voor oculaire dominantie en voor dispariteit, en in 9 lagen
- c) niet-retinotopisch, columnair voor oculaire dominantie, en in 4 lagen
- d) retinotopisch, columnair voor oriëntatie en dispariteit, en in 9 lagen
a) retinotopisch, columnair voor oriëntatie en oculaire dominantie en in 9 lagen
De receptieve velden van deze cel in V1 (zie afbeelding) liggen:

- a) beide in de monoculaire zone
- b) beide in de binoculaire zone
- c) links in de binoculaire zone, rechts monoculair
- d) ...
b) beide in de binoculaire zone?
Het neuron van de primaire visuele cortex in onderstaande figuur is:

- a) oriëntatieselectief maar niet dispariteitsselectief
- b) oriëntatieselectief en dispariteitsselectief
- c) niet oriëntatieselectief en wel dispariteitsselectief
- d) niet oriëntatieselectief en niet dispariteitsselectief
b) oriëntatieselectief en dispariteitsselectief?
Het neuron aan de tip van de elektrode (V1) kan reageren op visuele stimulatie:
- a) van het linker oog maar zeker niet van het rechteroog
- b) van het rechter oog maar zeker niet van het linker oog
- c) van zowel het rechter- als het linker oog
- d) van ofwel het linker oog ofwel het rechter oog, maar niet van beide ogen
c) van zowel het rechter- als het linker oog
Wat wordt niet gerepresenteerd in V1 in één hemisfeer?
- a) beide monoculaire zones
- b) monoculaire zone van contralateraal oog
- c) monoculaire zone van ipsilateraal oog
- d) alles wordt gerepresenteerd in V1
c) monoculaire zone van ipsilateraal oog
Hoe bepaal je de oculaire dominantie van een V1-neuron?
- a) radioactieve proline injecteren in één oog en effect meten in V1
- b) ieder oog om de beurt afdekken en de activiteit van de neuronen meten
- c) beide ogen afdekken en de activiteit van de neuronen meten / beeld in linker en rechter hemisfeer en respons meten
- d) mono-oculaire zones gebruiken per oog en neuronen meten
b) ieder oog om de beurt afdekken en de activiteit van de neuronen meten
Stel: één oog afgedekt tijdens kritische periode. Gevolg:
- a) verdwijnen van richtingskolommen
- b) verdwijnen van oculaire dominantiekolommen
- c) verminderde simple cell-verbindingen
- d) daling in ganglioncellen
b) verdwijnen van oculaire dominantiekolommen (amblyopie)
Complex cells zijn gevoelig voor oriëntatie en onafhankelijk van
- a) positie
- b) contrast
- c) beweging
- d) ...
b) contrast
Een neuron in V1 oppervlakkig van de inputlaag IVC (met figuur), verbonden met twee laag IV-neuronen uit twee verschillende “kolommen”; wat klopt?
- a) input uit beide hemivelden
- b) deze hoger gelegen cel krijgt input uit beide ogen
- c) input uit monoculaire velden beide ogen
- d) input uit zowel magno- als parvocellulaire lagen van CGL
b) deze hoger gelegen cel krijgt input uit beide ogen?
Tekening met cirkels en strepen in verschillend contrast. Welke V1-neuronen zullen op dit contrast reageren?
- a) simple cells
- b) complex cells
- c) V1-cellen die dispariteit meten
- d) geen van bovenstaande
a) simple cells
Twee cirkels met strepenpatroon, verschillend in fase. Welke cel detecteert dit verschil?
- a) simple cells
- b) complex cells
- c) kleurgevoelige cells
- d) cellen gevoelig voor binoculaire dispariteit
a) simple cells
V1 bevat oculaire dominantie- en oriëntatiekolommen; wat klopt?
- a) oculaire dominantiekolommen liggen parallel met de oppervlakte en oriëntatiekolommen staan er loodrecht op
- b) oriëntatiekolommen liggen parallel met de oppervlakte en oculaire dominantiekolommen staan er loodrecht op
- c) beide parallel
- d) beide loodrecht
b) oriëntatiekolommen liggen parallel met de oppervlakte en oculaire dominantiekolommen staan er loodrecht op
We steken een elektrode in V1; wat merken we op?
- a) de oriëntatierichting blijft continu wanneer we een elektrode parallel met de oppervlakte van de cortex verschuiven
- b) de oriëntatierichting verandert systematisch wanneer we een elektrode parallel met de oppervlakte verschuiven
- c) ...
- d) geen van bovenstaande
b) de oriëntatierichting verandert systematisch wanneer we een elektrode parallel met de oppervlakte verschuiven?
Cel in visuele cortex in linker hemisfeer aangeduid:
- a) reageert op rechter hemiveld
- b) reageert op linker hemiveld
- c) reageert op mono-oculaire zone
- d) ...
a) reageert op rechter hemiveld
Tekening met elektrode ter hoogte van sulcus calcarinus (uitkomst van loop van Meyer). Waar bevindt zich het receptieve veld van dit neuron?
- a) ...
- b) ...
- c) ...
- d) ...
4.2.3 Extrastriate visuele cortex
Area MT/V5 heeft een tussenpositie in de hiërarchie van visuele gebieden (tussen V1 en area MST) omdat:
- a) de neuronen reageren op eenvoudige beweging zoals translatie en hebben contralaterale receptieve velden
- b) de neuronen reageren op complexe bewegingen zoals rotatie en hebben bilaterale receptieve velden
- c) de neuronen reageren op eenvoudige bewegingen zoals translatie en hebben bilaterale receptieve velden
- d) de neuronen reageren op complexe bewegingen zoals rotatie en hebben contralaterale receptieve velden
a) de neuronen reageren op eenvoudige beweging zoals translatie en hebben contralaterale receptieve velden
Herkenning van een stervormig object in IT - wat klopt over het receptieve veld?
- a) receptief veld is stervormig en rond fovea
- b) receptief veld is bilateraal en rond fovea
- c) iets met neuron in periferie
- d) kan je niet weten want positie-invariant
b) receptief veld is bilateraal en rond fovea
Gezichtsherkenning in inferotemporale (IT) cortex
- a) herkennen gezichten maar ook afbeeldingen van voorwerpen
- b) herkennen gezichten door combinatie van onderdelen; onderdelen apart niet herkend
- c) hebben receptief veld in vorm van een gezicht
- d) ...
b) herkennen gezichten door combinatie van onderdelen; onderdelen apart niet herkend?
Wat is invariantie bij IT-cellen?
- a) antwoord op stimuli bij veranderende stimulustransformaties
- b) antwoord op verschillende stimuli
- c) receptief veld blijft hetzelfde
- d) ...
a) antwoord op stimuli bij veranderende stimulustransformaties
MST-neuronen zijn hoger in hiërarchie dan MT/V5-neuronen. Hoe komt dit tot uiting?
- a) groter receptief veld + gevoeligheid voor contractie/expansie en rotatie
- b) binoculair receptief veld / het receptief veld ligt bilateraal
- c) bredere tuning
- d) complexere vormen zoals gezichten onderscheiden / specifieker voor gezichtsherkenning
a) groter receptief veld + gevoeligheid voor contractie/expansie en rotatie
Columnaire organisatie van MT/V5
- a) volgens bewegingsrichting en oriëntatie
- b) volgens bewegingsrichting en binoculaire dispariteit
- c) volgens oriëntatie en dispariteit
- d) volgens oriëntatie en bewegingsrichting
b) volgens bewegingsrichting en binoculaire dispariteit
Wat wordt getest bij aantasting van de dorsale visuele stroom?
- a) localisatie/spatieel
- b) discriminatie van vorm
- c) armbewegingen naar voorwerp
- d) ...
a) localisatie/spatieel (waar)
Receptieve velden in inferotemporale cortex
- a) bilateraal en rond de fovea
- b) stervormig
- c) rond
- d) ...
a) bilateraal en rond de fovea
Hoe komt het dat het lijkt alsof we bewegen als de trein naast ons vertrekt (terwijl we stilzitten)?
- a) area MT
- b) area MST
- c) area IT
- d) area V4
b) area MST (gepercipieerde beweging)
Waarvoor zijn de cellen van MT gevoelig?
- a) richting van beweging, dispariteit en vorm
- b) vorm, textuur en dispariteit
- c) richting van beweging, snelheid van beweging en dispariteit
- d) vorm, snelheid van beweging en kleur
c) richting van beweging, snelheid van beweging en dispariteit
Hoe kan men de receptieve velden van LIP definiëren?
- a) het gebied in de omgeving waar de oogbeweging naartoe gaat
- b) de vector van de richting waar de oogbeweging naartoe gaat
- c) het gebied op de retina waar de oogbeweging naartoe gaat
- d) de lichtflits die ...
a) het gebied in de omgeving waar de oogbeweging naartoe gaat?
Neuronen in MT/V5 zijn selectief voor de helling van vlakken gedefinieerd door beweging. Dit betekent:
- a) MT-neuronen zijn selectief voor dispariteit
- b) MT-neuronen zijn selectief voor snelheidsgradiënt
- c) MT-neuronen zijn selectief voor richting van beweging
- d) populatievector wijst in richting van helling
b) MT-neuronen zijn selectief voor snelheidsgradiënt
Er was een grafiek van een neuron dat reageerde op dispariteit < 0: dit neuron …
- a) heeft receptieve velden op dezelfde plek in beide ogen
- b) heeft receptieve velden die licht verschillen in beide ogen
- c) heeft één receptief veld
- d) heeft receptieve velden in beide monoculaire zones
b) heeft receptieve velden die licht verschillen in beide ogen?
Wat test deze prent (foto met cilindertje)?

- a) ventrale stroom
- b) dorsale stroom
- c) cerebellum
- d) premotor
b) dorsale stroom (waar)
5 Auditief
Waar kan men een IPSP meten?
- a) LSO
- b) IHC
- c) ORN
- d) smaakreceptorcel
a) LSO
Codering van geluid (met foto van shadow)
- a) codering van de geluidslokalisatie van continue hoge frequenties
- b) codering van de geluidslokalisatie van continue lage frequenties
- c) codering van de geluidsfrequentie van hoge frequenties
- d) codering van de geluidsfrequentie van lage frequenties
a) codering van de geluidslokalisatie van continue hoge frequenties
Hoe komt het dat haarcellen zo snel hun receptorpotentiaal kunnen veranderen?
- a) chemische transductie
- b) mechanische transductie
- c) door lagere membraanpotentiaal
- d) werking van de gehoorbeentjes
b) mechanische transductie
Hoe wordt frequentie geluid gecodeerd?
- a) phase-locking en tonotopie
- b) phase-locking en ILD
- c) tonotopie en ITD
- d) ILD en ITD
a) phase-locking en tonotopie
Waarom zijn OHC meer kwetsbaar voor gehoorbeschadiging dan IHC?
- a) efferente bezenuwing
- b) motiliteit van OHC
- c) ingebed in membrana tectoria
- d) glutamaat excitotoxiciteit
b) motiliteit van OHC
Wat is geen fundamenteel eigenschap van de cochlea?
- a) ontbinden van frequenties
- b) detectie ruimte
- c) omzetten mechanische energie in membranair potentiaal
- d) temporeel
b) detectie ruimte
Wat heeft te maken met impedantie mismatch?
- a) hefboomwerking gehoorbeentjes
- b) resonantie gehoorkanaal
- c) gehoorspiertjes
- d) ...
a) hefboomwerking gehoorbeentjes
Wat is er fout?
- a) ILD bij hoge frequenties en ITD bij lage frequenties
- b) akoestische verschillen waarnemen met ILD en ITD
- c) unieke ILD en ITD van elk punt in ruimte
- d) ...
c) unieke ILD en ITD van elk punt in ruimte
Wanneer er een geluid gestuurd wordt naar de cochlea, die links getekend is op de tekening, waar is er dan een inhibitorische potentiaal?
- a) in de linker colliculus inferior (CI)
- b) in de rechter mediale nucleus van de trapezoïde bundel (MNTB)
- c) in de rechter nc. olivaris superior lateralis (LSO)
- d) ...
b) in de rechter mediale nucleus van de trapezoïde bundel (MNTB)
Wat is nog mogelijk na beschadiging OHC?
- a) phase locking
- b) hogere gevoeligheid (lagere drempel)
- c) specificiteit voor frequentie
- d) oto-akoustische emissie
a) phase locking (door IHC)
Chiasma akoesticus
- a) MSO gekruist, LSO niet gekruist naar CI
- b) LSO gekruist, MSO niet gekruist naar CI
- c) de cellen van de CI reageren vooral op de geluiden uit de contralaterale ruimte
- d) ...
c) de cellen van de CI reageren vooral op de geluiden uit de contralaterale ruimte
Fourier-analyse, wat is de belangrijkste eigenschap die dit mogelijk maakt?
- a) basilaire membraan heeft plaatsgebonden eigenschappen
- b) efferente projecties
- c) cochleaire kernen zijn tonotopisch
- d) ...
a) basilaire membraan heeft plaatsgebonden eigenschappen
basis: hoge f, apex: lage f
Endocochleaire potentiaal
- a) deel van drijvende kracht van K+ naar haarcel
- b) door afwezigheid van bloedvaten
- c) ...
- d) ...
a) deel van drijvende kracht van K+ naar haarcel
Wat is waar in verband met de nc. olivaris superior medialis (MSO)?
- a) getuned voor ILD
- b) coïncidentie
- c) ...
- d) ...
b) coïncidentie
ILD hoort bij LSO
Welke van de volgende patiënten heeft het meest waarschijnlijk een probleem met impedantie matching?
- a) jonge man die de avond daarvoor naar een rockconcert geweest is
- b) man met een verkoudheid
- c) persoon die ook nystagmus (trillende ogen) vertoont
- d) bejaarde die heel luid praat
b) man met een verkoudheid
Twee identieke machines worden aangezet in een kamer. Als je de ene aanzet wordt er 40dB gemeten, hoeveel wordt er gemeten als je ook de 2de aanzet?
- a) 80 dB
- b) 60 dB
- c) 46 dB
- d) geen van bovenstaande
- dB
- dB
d) geen van bovenstaande
Bij neonaten gaat men testen voor distortietonen bij geëvokeerde emissies. Een afwezigheid van die distortietonen duidt op:
- a) normale cochlea en/of middenoor
- b) normale gehoorzenuw
- c) efferent systeem is niet functioneel
- d) defect t.h.v. cochlea en/of middenoor
d) defect t.h.v. cochlea en/of middenoor
6 Vestibulair
Hoofd draaien naar links: effect op semicirculaire kanalen (horizontale kanalen)
- a) depolarisatie links, hyperpolarisatie rechts
- b) depolarisatie links en rechts
- c) hyperpolarisatie links en rechts
- d) semicirculaire kanalen reageren niet op rotatie
a) depolarisatie links, hyperpolarisatie rechts
Je spint iemand aan constante hoeksnelheid rond in het donker. Na een tijd verdwijnt de initiële vestibulo-oculaire reflex (VOR), waarom?
- a) de optokinetische reflex inhibeert de VOR
- b) plasticiteit
- c) mechanische adaptatie door semicirculaire kanalen
- d) ...
c) mechanische adaptatie door semicirculaire kanalen
Piloten landen het vliegtuig waarbij onervaren piloten vaak de neus te veel optrekken omdat ze het gevoel hebben dat de neus onder de vleugellijn komt. Waaraan ligt dit?
- a) proprioceptie in de nekspieren
- b) het horizontale kanaal staat niet volledig horizontaal
- c) het vestibulair systeem reageert zowel op deceleratie als tilt van het hoofd
- d) ...
c) het vestibulair systeem reageert zowel op deceleratie als tilt van het hoofd
Bij slecht zicht gebeurt het soms dat een piloot die na een lange bocht, bijvoorbeeld naar links, terug recht begint te vliegen, het gevoel krijgt dat hij naar rechts aan het gaan is. Hierdoor begint hij te overcompenseren door terug naar links te sturen en belandt hij in een zogenaamde 'graveyard spiral'. Welk fysiologisch verschijnsel kan hier een oorzaak van zijn?
- a) adaptatie in de semicirculaire kanalen
- b) ...
- c) ...
- d) ...
a) adaptatie in de semicirculaire kanalen
Welke uitspraak is fout?
- a) semicirculaire kanalen geactiveerd bij constante rotatiesnelheid
- b) push-pull mechanisme van semicirculaire kanalen
- c) enkel utriculus en sacculus hebben otolieten
- d) cilia van de otolietorganen in alle mogelijke richtingen
a) semicirculaire kanalen geactiveerd bij constante rotatiesnelheid
Grafiek: actiepotentialen van semicirculaire kanalen met een depolarisatie rond 20 seconden en een hyperpolarisatie rond 80 seconden van een horizontaal semicirculair kanaal. Met welke beweging komt dit overeen?
- a) hoofd naar links en dan naar rechts
- b) hoofd naar achter en dan naar voren
- c) stap naar voren en dan stap naar achter
- d) rotatie op constante snelheid op draaistoel
a) hoofd naar links en dan naar rechts
Welk symptoom verwacht men niet bij een bilateraal vestibulair letsel?
- a) het hoofd fysiek moeten stabiliseren om te lezen
- b) geen evenwichtszin in het donker
- c) nystagmus
- d) beweging van het zicht bij beweging van het hoofd
c) nystagmus (niet bij bilateraal letsel)
7+8 Chemische systemen: gustatief & olfactief
Wat past niet bij chemoperceptie van smaak en geur?
- a) scherpe tuning van smaak en geur
- b) labeled line voor smaak en geur
- c) populatiecodering voor smaak en geur
- d) multimodale neuronen in OFC die geur en smaak combineren
a) scherpe tuning van smaak en geur
OFC – wat is fout?
- a) OFC speelt een rol bij identificatie van geuren
- b) OFC krijgt input van laterale thalamus
- c) OFC speelt een rol in het selecteren van behandelingen
- d) OFC speelt als primaire gustatieve cortex rol in regeling van eetlust
d) OFC speelt als primaire gustatieve cortex rol in regeling van eetlust
Welke neuron heeft een scherpe tuning?
- a) M1-cortex
- b) olfactieve cortex
- c) gustatieve cortex
- d) geen
d) geen
Receptoren en eerste orde neuronen bij smaak. Waarom zijn eerste orde neuronen breder getuned dan de receptoren?
- a) convergentie van smaakreceptoren naar 1e orde neuron
- b) verschillende transductiemechanismen op het 1e orde neuron
- c) divergentie van 1e naar 2e orde neuron
- d) divergentie van receptoren naar meerdere 1e orde neuronen
a) convergentie van smaakreceptoren naar 1e orde neuron
Wat hebben M/T-cellen gemeen met ORN?
- a) M/T-cellen worden geëxciteerd door 1 glomerulus via apicale dendriet
- b) ORN doet populatiecodering
- c) apicale dendriet brengt slechts 1 eiwitreceptorsoort tot expressie
- d) korrelcellen zorgen voor laterale inhibitie
a) M/T-cellen worden geëxciteerd door 1 glomerulus via apicale dendriet
Glomeruli – wat is juist?
- a) contact met 1000 M/T-cellen
- b) laterale inhibitie door korrelcellen
- c) convergentie van 1 type ORNs
- d) convergentie naar 1 specifieke M/T-cel
(b) en (c) juist?
Convergentie van axonen (met afbeelding):
- a) axon reageert op alle basissmaken behalve quinine
- b) dit kan niet – axon kan niet vertakken
- c) cel 3 beïnvloedt cel 2
- d) niet meer sucrose-best
a) axon reageert op alle basissmaken behalve quinine
Convergentie zorgt voor?
- a) bredere tuning
- b) scherpere tuning
- c) ...
- d) ...
Wat is waar over de afferente vezel van primair gustatorisch ganglion?
- a) iets over convergentie
- b) bredere tuning dan smaakreceptor (door convergentie)
- c) reageert op alle smaken
- d) detecteert elke smaak apart
b) bredere tuning dan smaakreceptor (door convergentie)
Receptieve somatosensorische velden handen van een uilaapje. Welke factor heeft GEEN invloed op grootte/plaats van RV?
- a) ligging t.o.v. corticale bloedvaten
- b) sterkte van synaps excitatorische neuronen
- c) ...
- d) ...
a) ligging t.o.v. corticale bloedvaten
Wat is de fundamentele basis voor de 4 basissmaken?
- a) elke receptorcel reageert selectief op één smaak
- b) er zijn 4 basistransductiemechanismen
- c) elke cel reageert dominant op één smaak + rostrocaudale gradiënt
- d) projectie van de rostrocaudale gradiënt zet zich voort in nucleus solitarius
b) er zijn 4 basistransductiemechanismen
Na een trauma heeft een man anosmie. Wat is de oorzaak?
- a) afscheuren van axonen tussen receptoren en bulbus olfactorius, ter creatie van een mechanische barrière
- b) het terug groeien van axonen naar de bulbus olfactorius, maar naar de verkeerde glomerulus
- c) ...
- d) ...
a) afscheuren van axonen tussen receptoren en bulbus olfactorius, ter creatie van een mechanische barrière
9 Somesthesie
Welk mechanisme verklaart de waargenomen pijndemping bij thermische stimulatie (thermo-analgesie)?
- a) pijnpoorttheorie
- b) ...
- c) ...
- d) ...
a) pijnpoorttheorie
Je verstuikt je enkel en een tijger komt af. Wat wordt NIET geactiveerd?
- a) pijnpoorttheorie door -afferenten
- b) amygdala-activatie
- c) PAG-RVM → pijnvermindering
- d) endorfineproductie → pijnvermindering
a) pijnpoorttheorie door -afferenten
In area 3b
- a) afwisseling kolommen vibratie en RA1
- b) afwisseling kolommen SA1 en RA1
- c) afwisseling kolommen SA1 en SA2
- d) receptieve velden over meerdere vingers
b) afwisseling kolommen SA1 en RA1
Wat klopt over area 3b?
- a) wegvallen fijne tast bij letsel
- b) afwisselen vibratie en SA1
- c) afwisselen RA1 en RA2
- d) ...
a) wegvallen fijne tast bij letsel
Intensiteit van een stimulus wordt bepaald door
- a) amplitude van actiepotentialen
- b) frequentie van actiepotentialen
- c) latentie van activatie
- d) ...
b) frequentie van actiepotentialen
Analgesie via dalende banen van PAG. Hoe?
- a) onrechtstreeks effect via hypothalamusvezels
- b) rechtstreeks via GABA
- c) rechtstreeks via enkefalines
- d) onrechtstreeks via nucleus raphe magnus op dorsale hoorn
d) onrechtstreeks via nucleus raphe magnus op dorsale hoorn
Amputatie vinger
- a) geamputeerde regio verdwijnt corticaal en wordt ingenomen door naburige regio’s
- b) ...
- c) ...
- d) ...
a) geamputeerde regio verdwijnt corticaal en wordt ingenomen door naburige regio’s
Wat is het langste axon?
- a) 1e orde neuron vanuit dikke teen (vibratie)
- b) 1e orde neuron vanuit dikke teen (pijn)
- c) 2e orde neuron vanuit dikke teen (temperatuur)
- d) 2e orde neuron vanuit dikke teen (proprioceptie)
a) 1e orde neuron vanuit dikke teen (vibratie)
Wat klopt over area 3b / organisatie van S1?
- a) afwisselende kolommen vibratie en RA1
- b) receptieve velden in meerdere vingers
- c) afwisselende kolommen SA1 en SA2
- d) bij uitval → verlies fijne tast
Wat is niet homunculus?
- a) komt overeen met oppervlak
- b) representatie S1
- c) representatie M1
- d) hand boven gelaat
a) komt overeen met oppervlak
PAG
- a) kan overweldigend gevoel van angst geven
- b) meer pijn
- c) ...
- d) ...
a) kan overweldigend gevoel van angst geven
S1 is georganiseerd volgens
- a) oppervlak
- b) intensiteit
- c) richting van gevoel
- d) temporale duur
a) oppervlak (als in: somatotopie, niet als in oppervlakte want S1 is disproportioneel volgens innvervatiedichtheid)
Wat is niet bepalend voor goede tweepuntsdiscriminatie?
- a) lage innervatiedensiteit
- b) kleine receptieve velden
- c) grote corticale representatie
- d) laterale inhibitie
a) lage innervatiedensiteit (want hoge nodig)
Receptor in hand met groot receptief veld. Wat klopt NIET?
- a) trage adaptatie (fout bij Pacini/Ruffini → RA)
- b) diep in de huid
- c) hooggevoelig voor trillingen
- d) omgeven door kapsel
- groot -> SA2 of RA2
- a) trage adaptatie (fout bij Pacini/Ruffini → RA)
Tuningcurve Meissner & Pacini. X-as / Y-as?
- a) X = frequentie stimulus, Y = drempel huidindrukking (µm)
- b) X = AP/s, Y = drempel huidindrukking
- c) X = frequentie stimulus, Y = AP/s
- d) X = drempel huidindrukking, Y = frequentie stimulus
a) X = frequentie stimulus, Y = drempel huidindrukking (µm)
Welk systeem berust volledig op gemyeliniseerde vezels?
- a) pijn
- b) jeuk
- c) affectieve tast
- d) vibratie
d) vibratie
Rechter vingers 2 en 3 aan elkaar gezet. Wat klopt?
- a) eerste neuronen → fusie receptieve velden
- b) corticale neuronen in linker 3b ontwikkelen RV over beide vingers
- c) iets met rechter 3a
- d) ...
b) corticale neuronen in linker 3b ontwikkelen RV over beide vingers
Afbeelding Merkel, Meissner en Pacini – wat toont dit?
- a) Ruffini: uitrekking
- b) Pacini: lage ruimtelijke resolutie
- c) Meissner: hogere drempel dan Pacini
- d) Merkel: hoge spatiale resolutie
?
Welke combinatie is niet juist?
- a) lemniscaal, , Meissner, bewegingsdetectie, oppervlakkig
- b) nociceptie, C-vezel, doffe pijn
- c) ...
- d) ...
a) lemniscaal, , Meissner, bewegingsdetectie, oppervlakkig
Het kapsel van somatosensorische zenuwuiteinden …
- a) is een elektrische filter
- b) verschilt per zenuwuiteinde
- c) is deel van de prereceptorstructuur
- d) ...
(a) fout, (b) en (c) correct
Welk systeem loopt niet uit in vrije zenuwuiteinden?
- a) spinothalamisch
- b) receptoren in gewrichten
- c) warmtereceptoren
- d) C-vezels
b) receptoren in gewrichten
Welke cel heeft de hoogste spatiale resolutie?
- a) SA I
- b) SA II
- c) RA I
- d) RA II
a) SA I
Lemniscaal vs anterolateraal – vanaf wanneer scheiding van systemen?
- a) 1e orde neuron
- b) 2e orde neuron
- c) 3e orde neuron
- d) 4e orde neuron
b) 2e orde neuron
Zet de juiste benaming bij de juiste eigenschappen: Meissner, Merkel, Pacini, Ruffini SA/RA/Groot/klein RV
- a) ...
- b) ...
- c) ...
- d) ...
- Merkel, SA1, klein RV
- Meissner, RA1, klein RV
- Ruffini, SA2, groot RV
- Pacini, RA2, groot RV
Welke receptor is vergelijkbaar met magnocellulair systeem van het zicht?
- a) Ruffini
- b) Pacini
- c) Meissner
- d) Merkel
- magno: snel, hoge temporele resolutie, lage spatiale resolutie
- b) Pacini (RA2)
Wat geldt NIET voor het anterolateraal systeem?
- a) eindigt in het mesencephalon
- b) eindigt in de VPL
- c) info uit onderste lidmaat ligt mediaal van bovenste lidmaat
- d) ...
a) eindigt in het mesencephalon
Welke uitspraak is juist over receptief veld van een somatisch neuron?
- a) 1e orde neuron heeft complexer RV dan 2e orde
- b) 1e orde en 2e orde neuron hebben gelijk RV
- c) 2e orde neuron heeft kleiner RV
- d) 2e orde neuron krijgt inhibitie, 1e orde neuron niet
d) 2e orde neuron krijgt inhibitie, 1e orde neuron niet
Er is evidentie dat jeuk mede ontstaat door gespecialiseerde receptoren en hun projecties. In welke baan?
- a) paleospinothalamisch
- b) lemniscaal
- c) afdalend vanuit PAG
- d) spinocerebellair
a) paleospinothalamisch
10 Proprioceptie
Welke structuur heeft niet te maken met proprioceptie?
- a) area 3a
- b) uiteinden van Ruffini
- c) dorsale streng
- d) ze hebben allemaal te maken
d) ze hebben allemaal te maken
Wat over gewrichtspositiezin is juist?
- a) peesorgaan is heel belangrijk
- b) bij kunstgewricht geen gewrichtspositiezin
- c) vier fysiologische gewrichtsreceptoren
- d) Ruffini draagt hierbij bij
(c) en (d) beide juist?
Bij plaatsing van een kunstgewricht heeft de patiënt nog positiezin voor dit gewricht. Dit komt door:
- a) double-ended gewrichtsvezels
- b) een deel van de afferente zenuwvezels is intact gebleven
- c) peesorgaan
- d) spierreceptoren
d) spierreceptoren
Bij plaatsing van een kunstgewricht heeft de patiënt nog positiezin voor dit gewricht. Dit komt door:
- a) double-ended gewrichtsvezels
- b) single-ended gewrichtsvezels
- c) peesorgaan
- d) efference copy
c) peesorgaan
Tuningcurve gewrichtspositiezin: wat kunnen we hieruit afleiden?
- a) spierspoelen zijn enkel gevoelig aan extreme positie
- b) er is meer informatie nodig voor positiezin
- c) er zijn 2 soorten tuning in de gewrichtsreceptoren
- d) ...
b) er is meer informatie nodig voor positiezin (populatiecodering door brede tuning)
Welke receptoren worden niet geactiveerd/geven geen informatie als iemand anders je arm beweegt (en je dus niet zelf contraheert)
- a) ruffini
- b) peesorgaan
- c) receptoren in het gewrichtskapsel
- d) spierspoelen
b) peesorgaan
11 Motoriek
11.1 Spinale controle van beweging
Kip zonder kop, maar kan nog blijven lopen door:
- a) pacemakercellen in het ruggenmerg die afwisseling tussen extensoren en flexoren verzorgen
- b) reciproque inhibitie in het ruggenmerg waardoor extensor geactiveerd en flexor geïnhibeerd wordt, en vice versa in ander lidmaat
- c) commando’s van hoger gelegen centra die nog even doorgaan
- d) flexie-extensie reflex onder pijnstimulus
a) pacemakercellen in het ruggenmerg die afwisseling tussen extensoren en flexoren verzorgen (CPG)
Doorsnijden thoracaal ruggenmerg, kat kan nog stappen. Waarom?
- a) reciproque extensor/flexor reflex
- b) signalen uit M1 blijven eventjes doorgaan
- c) circuits in ruggenmerg door pacemakeractiviteit
- d) ...
c) circuits in ruggenmerg door pacemakeractiviteit (CPG)
Wat is hetzelfde bij peesreflex en myotatische reflex?
- a) dezelfde effector: dwarsgestreepte spier
- b) dezelfde sensor: Ia-axonen
- c) hetzelfde aantal synapsen (twee)
- d) hetzelfde effect: relaxatie
a) dezelfde effector: dwarsgestreepte spier
Als je op de kniepees slaat dan activeer je
- a) myotatische monosynaptische reflex
- b) peesorgaanreflex
- c) gekruiste extensorreflex
- d) combinatie van de drie
a) myotatische monosynaptische reflex
Wat is juist over het receptieve veld van de alfa-motorneuronen?
- a) hun receptieve veld ligt in de spier waarvoor ze coderen
- b) ze hebben geen receptief veld
- c) maximaal geactiveerd bij beweging ertegenin
- d) ...
a) hun receptieve veld ligt in de spier waarvoor ze coderen
Centrale patroon generatoren: bij wandelen/locomotorische reflex
- a) depolarisatie en hyperpolarisatie door NMDA en Ca-geactiveerde K-kanalen
- b) inhibitorische interneuronen
- c) ...
- d) ...
beide juist?
Mechanisme van spinale interneuronen
- a) via inhibitorische interneuronen
- b) via Ca-geactiveerd K-kanaal en NMDA-receptor
- c) ...
- d) ...
beide juist?
Iets met interneuronen - excitatorisch of inhibitorisch:
- a) inhibitorische interneuronen tussen extensie- en flexieneuronen
- b) excitatorische interneuronen
- c) interneuronen tussen de beide benen
- d) ...
b) excitatorische interneuronen
Het spinaal programma om te wandelen berust op welke reflex (of is gelijkaardig aan/mmaakt gebruik van)?
- a) myotatische reflex
- b) peesreflex
- c) gekruiste flexie-extensie reflex
- d) myotatische én peesreflex
c) gekruiste flexie-extensie reflex
11.2 Controle van beweging door horsenen
Dalende banen
Cortex
Welke neuronen worden niet geactiveerd bij grijpen?
- a) contralaterale anterior intraparietal area (AIP)
- b) ipsilaterale nucleus dentatus
- c) contralaterale ventrale premotorcortex (PMv)
- d) alle opties worden geactiveerd
d) alle opties worden geactiveerd
De primaire motorische cortex (M1) ontvangt input van:
- a) premotore gebieden, S1, basale ganglia en cerebellum (via thalamus)
- b) premotore gebieden, S1, posterieure pariëtale cortex, basale ganglia en cerebellum (via thalamus)
- c) ...
- d) ...
a) premotore gebieden, S1, basale ganglia en cerebellum (via thalamus)
in praktijk ook van PPC, maar dat staat niet zo in de cursus
Eén neuron uit M1
- a) vuurt meer actiepotentialen indien krachtigere beweging
- b) meestal rechtstreeks naar alfa-motoneuronen
- c) zorgt voor richting van beweging in een gewricht / gevoelig voor één richting nauwkeurig
- d) naar één spier
a) vuurt meer actiepotentialen indien krachtigere beweging
Wat is NIET waar over M1?
- a) projecteert naar corticospinale baan
- b) richtingsselectiviteit
- c) delay-activiteit
- d) input vanuit basale ganglia
d) input vanuit basale ganglia (want gaat via thalamus)
Receptieve velden van PMd - wat is fout?
- a) selectief voor delay
- b) rechtstreekse connecties met alfa-motoneuronen
- c) selectief voor richting van beweging
- d) selectief voor reikbewegingen arm
b) rechtstreekse connecties met alfa-motoneuronen
Wat zorgt niet voor een deficit in fijne handcoördinatie?
- a) SMA-letsel
- b) M1
- c) S1
- d) tractus corticospinalis
a) SMA-letsel
Elektrische stimulatie van M1
- a) eenvoudige bewegingen van hand, duim en wijsvinger
- b) doelbewuste beweging
- c) ...
- d) ...
a) eenvoudige bewegingen van hand, duim en wijsvinger
Wat is hier getoond?

- a) trainen
- b) verhoogde sensorische stimulatie
- c) doorgesneden motorische zenuw van de vibrissae
- d) letsel motorische cortex
c) doorgesneden motorische zenuw van de vibrissae
Spiegelneuronen
Waarom noemen we spiegelneuronen spiegelneuronen?
- a) ze activeren bij kijken naar ander gedrag én het zelf uitvoeren
- b) ze zijn actief wanneer we een handeling in spiegelbeeld zien
- c) ze komen enkel voor in PMv
- d) ze zijn essentieel in de inferotemporale cortex (IT)
a) ze activeren bij kijken naar ander gedrag én het zelf uitvoeren
Foto: aap imiteert mens. Activatie van neuronen, waar?
- a) PMd
- b) PMv
- c) OFC
- d) V5
b) PMv (mirror neuronen)
Mirrorneuronen te vinden in:
- a) premotorische cortex
- b) IT
- c) V4
- d) V1
a) premotorische cortex
Mirrorneuronen
- a) komen enkel voor in PMv
- b) komen ook voor in IT omdat ze visuele input krijgen
- c) actief bij bepaalde acties en ook bij het spiegelbeeld van die acties
- d) reageren op specifieke acties en niet op andere acties
d) reageren op specifieke acties en niet op andere acties
Richtingsvector
Twee groepen pijlen in 360 graden gegeven, met in elke groep 1 gestippelde (beide zelfde richting, maar verschillende grootte). Wat stelt dit voor?
- a) 1 neuron maar 2 verschillende richtingen van beweging
- b) een neuron naar een gebied voor rotatie
- c) meerdere neuronen naar meerdere gebieden
- d) meerdere neuronen met verschillende richtingsgevoeligheid antwoorden met verschillende intensiteit op dezelfde stimulus
d) meerdere neuronen met verschillende richtingsgevoeligheid antwoorden met verschillende intensiteit op dezelfde stimulus
Cel met vectoren errond. Wat wordt er bekeken?
- a) dezelfde cel met verschillende richtingen van beweging
- b) twee verschillende cellen getest voor verschillende beweging
- c) ...
- d) ...
a) dezelfde cel met verschillende richtingen van beweging
Als een cel reageert op richting naar links en niet naar rechts, wat is dan de vector om richting naar boven aan te duiden?
- a) een vector maximaal naar links
- b) een vector intermediair naar links
- c) een vector maximaal naar boven
- d) een vector intermediair naar boven
b) een vector intermediair naar links
Foto met 8 clusters en vectoren. Welke neuronen?
- a) populatievector = alle neuronen optellen
- b) groep neuronen in M1
- c) de 8 richtingen stellen de 8 verschillende bewegingsrichtingen voor
- d) ...
(onduidelijke vraag)
Vectoren (2 stippellijnvectoren). Welke betekenis hebben deze?
- a) zelfde neuron en verschillende kracht
- b) zelfde neuron en verschillende richting van de beweging
- c) verschillend neuron en verschillende kracht
- d) verschillend neuron en verschillende richting van de beweging
(hangt af van lengte en orientatie van de twee gegeven vectoren)
verschillende richting kan nooit zelfde neuron zijn
Oriëntatievector: welke neuronen bepalen de beweging naar links?
- a) optelsom van alle neuronen die actief zijn bij beweging naar links
- b) optelsom van alle neuronen met links als voorkeursrichting
- c) optelsom van alle neuronen die het meest actief zijn
- d) ...
a) optelsom van alle neuronen die actief zijn bij beweging naar links
Basale ganglia
Wat gebeurt er als je heel snel je arm heen en weer beweegt?
- a) eerst activatie in de cortex en dan in de basale ganglia: vooral GPi verhoogde activiteit
- b) eerst activatie in de cortex en dan in de basale ganglia: vooral GPi verlaagde activiteit
- c) eerst activatie in de basale ganglia en dan in de cortex
- d) ...
b) eerst activatie in de cortex en dan in de basale ganglia: vooral GPi verlaagde activiteit
Je voegt een neurotoxine MPTP toe. Wat werkt NIET om de symptomen te bestrijden?
- a) letsel in de STN
- b) L-Dopa
- c) letsel in de GPi
- d) letsel in het putamen/striatum
d) letsel in het putamen/striatum
MPTP heeft als effect:
- a) dyskinesie
- b) verhoogde activiteit GPi
- c) verlaagde activiteit STN
- d) stimulatie van de directe pathway
b) verhoogde activiteit GPi
opgelet: hypokinesie is geen vorm van dyskinesie (overmatige bewegingen)
Wat te doen tegen Parkinson?
- a) geef dopamine oraal
- b) letsel STN
- c) MPTP toediening
- d) stimulatie zorgt voor meer activiteit van GPi
b) letsel STN (vermindert inhibitie door GPi)
Wat is waar over GPi?
- a) zet rem op thalamus via GABA-erge inhibitie
- b) bij geen beweging weinig actief
- c) bij deep brain stimulation van nucleus subthalamicus (STN) bij Parkinson is bedoeling GPi-activiteit te verhogen
- d) ...
a) zet rem op thalamus via GABA-erge inhibitie
Wat vinden we bij de ziekte van Parkinson?
- a) verhoogde tonische activiteit in de GPi
- b) verlaagde tonische activiteit in de GPi
- c) verhoogde fasische activiteit
- d) verlaagde fasische activiteit
a) verhoogde tonische activiteit in de GPi
Cerebellum
Klimvezels
- a) afkomstig van nucleus olivaris superior
- b) verantwoordelijk voor complex spikes
- c) vormen synaps met korrelcellen
- d) expliciet geheugen door LTD
b) verantwoordelijk voor complex spikes
Bij beschadiging van het spinocerebellum treedt intentionele tremor op. Welk mechanisme is NIET de oorzaak van deze bewegingsstoornis?
- a) stoornis in de predictieve functie
- b) tragere en meer langdurige activatie van de agonist en antagonist zodat de timing gestoord is
- c) gestoord feedforwardproces
- d) gestoord rekreflex van de antagonist
d) gestoord rekreflex van de antagonist
Klimvezels, mosvezels en LTP
- a) klimvezels van nucleus olivaris inferior en simple spikes in parallelle vezels geven LTD
- b) complex spike en simple spike tesamen vormen LTP (LTP is tegenovergestelde van LTD)
- c) simple spike geeft correctiesignaal
- d) complex spike is spontaan actief
a) klimvezels van nucleus olivaris inferior en simple spikes in parallelle vezels geven LTD
Verkoeling van nucleus dentatus en nucleus interpositus, wat werkt niet meer?
- a) anticipatorische respons van m. triceps bij passieve elongatie van de m. biceps
- b) anticipatorische respons van m. biceps wanneer deze passief verlengd wordt
- c) reflexrespons van m. biceps wanneer deze passief verlengd wordt
- d) onvrijwillige bewegingen
a) anticipatorische respons van m. triceps bij passieve elongatie van de m. biceps
Grafiek over het spinocerebellum
- a) anticiperende respons van antagonisten valt weg door het inactiveren van het spinocerebellum
- b) feedbackrespons van antagonisten valt weg door het inactiveren van het spinocerebellum
- c) ...
- d) ...
a) anticiperende respons van antagonisten valt weg door het inactiveren van het spinocerebellum
Long-term depression (LTD) in cerebellum door samen actief zijn van:
- a) parallelle vezels en mosvezels
- b) mosvezels en purkinjecellen
- c) parallelle vezels en purkinjecellen
- d) parallelle vezels en klimvezels
d) parallelle vezels en klimvezels
12 Chemische controle
12.1 Secretorische hypothalamus
12.2 Autonome zenuwstelsel
12.3 Diffuse modulatorische systemen
Wat gebruikt het pontomesencephaal complex?
- a) acetylcholine
- b) serotonine
- c) noradrenaline
- d) dopamine
a) acetylcholine (want cholinerg)
Welk systeem projecteert het minst diffuus?
- a) serotonerg
- b) dopaminerg
- c) cholinerg
- d) noradrenerg
b) dopaminerg
12.4 Drugs en diffuse modulatorische systemen
Welke drugs werken via chemisch gelijkaardige mechanismen?
- a) cocaïne, amfetamine en cafeïne
- b) cocaïne, amfetamine en opiaten
- c) cocaïne en amfetamine
- d) cocaïne en LSD
c) cocaïne en amfetamine
Drugtolerantie na langdurig druggebruik kan verklaard worden door:
- a) downregulatie van dopamine-receptoren
- b) verminderde vrijstelling van dopamine
- c) verminderde reuptake van dopamine
- d) downregulatie van opioïd-receptoren
a) downregulatie van dopamine-receptoren
d) kan ook (maar enkel voor opiaten)
Hallucinogene stoffen zoals LSD zijn chemisch gelijkaardig aan:
- a) dopamine
- b) serotonine
- c) noradrenaline
- d) acetylcholine
b) serotonine
Waar zorgt LSD voor hallucinaties?
- a) nuclei raphe
- b) ventrale stroom visueel systeem
- c) dorsale stroom visueel systeem
- d) visuele cortex
a) nuclei raphe? (afhankelijk van de precieze formulering van de vraag)
cursus: "LSD inhibeert de activiteit van rapheneuronen (zoals tijdens de droom)"
13 Motivatie
Heroïne, nicotine en cocaïne zorgen voor dopaminevrijstelling in:
- a) VTA
- b) nucleus accumbens
- c) amygdala
- d) hypothalamus
b) nucleus accumbens
"De meeste drugs zorgen voor een verhoogde vrijzetting van dopamine in de nucleus accumbens"
Wanting en liking zijn twee verschillende processen die uitgaan van de neurotransmitters dopamine en opioïden. Welke structuren vormen de neurale basis van deze processen?
- a) allebei nucleus accumbens
- b) dopamine: nucleus accumbens en opioïden: VTA
- c) dopamine: nucleus accumbens en opioïden: hypothalamus
- d) ...
a) allebei nucleus accumbens
Nucleus arcuatus aangeduid, waartoe draagt deze structuur bij?
- a) stressgevoeligheid
- b) eetgedrag op korte termijn
- c) bekrachtiging
- d) eetgedrag op lange termijn
d) eetgedrag op lange termijn
Lipostatische hypothese
- a) voedselopname wordt geregeld via leptineniveaus
- b) een muis die vet wordt gemest, zal blijven eten
- c) vet streeft naar constantie door communicatie met de hersenen via leptine
- d) ...
c) vet streeft naar constantie door communicatie met de hersenen via leptine
Waardoor zorgt koolhydraatrijk voedsel voor een hogere serotoninelevel dan eiwitrijk?
- a) het bevat serotonine
- b) tryptofaan zorgt voor serotoninevrijzetting
- c) koolhydraatrijk voedsel bevat veel tryptofaan (= voorloper serotonine)
- d) eiwitrijk voedsel bevat veel aminozuren die concurreren met tryptofaan in de bloed-hersenbarrière
d) eiwitrijk voedsel bevat veel aminozuren die concurreren met tryptofaan in de bloed-hersenbarrière
Wat doet de nucleus paraventricularis van de hypothalamus in verband met eetgedrag?
- a) reageert op leptineconcentraties in het bloed en inhibeert voeding
- b) stimuleert secretie van ACTH en TSH door hypofyse
- c) alfa-MSH en CART beïnvloeden het eetgedrag hier
- d) ...
b) stimuleert secretie van ACTH en TSH door hypofyse
Zelfstimulatie bij ratten
- a) medial forebrain bundle
- b) ...
- c) ...
- d) geen van bovenstaande
a) medial forebrain bundle
Welke uitspraak is juist over mensen met obesitas?
- a) verhoogde leptinespiegels in bloed
- b) deficiëntie aan leptine
- c) letsel in de ventromediale hypothalamus
- d) ...
a) verhoogde leptinespiegels in bloed
14 Emotie
14.1 Anatomie limbisch systeem
14.2 Emoties en gevoelens
Hoe onbewuste angst meten?
- a) hersenactiviteit amygdala meten tijdens aversieve conditionering presentatie
- b) activiteit van neuronen meten in de amygdala
- c) huidgeleiding na aversieve conditionering met neutraal gezicht om bewuste angst te maskeren
- d) ...
c) huidgeleiding na aversieve conditionering met neutraal gezicht om bewuste angst te maskeren
Angst
Letsel van de amygdala bij de mens geeft:
- a) geen herkenning van emoties bij anderen
- b) geen herkenning van objecten
- c) problemen in geheugen van emotionele reacties
- d) ...
a) geen herkenning van emoties bij anderen
Wat kan een angststoornis veroorzaken?
- a) te weinig reactieve GABA-receptoren in amygdala
- b) letsel in de amygdala
- c) overactief orthosympathisch stelsel
- d) chronisch verhoogde cortisol
d) chronisch verhoogde cortisol
Agressie
Bilateraal letsel in de amygdala zorgt voor:
- a) een daling in hiërarchie
- b) een stijging in hiërarchie
- c) geen effect
- d) psychische blindheid
a) een daling in hiërarchie
Waarvoor zorgt daling van serotonine bij een aap?
- a) stijgen hiërarchie, toenemen agressie
- b) stijgen hiërarchie, dalen agressie
- c) toegenomen agressie, gekoppeld aan een daling in de sociale hiërarchie
- d) dalen hiërarchie, dalen agressie
c) toegenomen agressie, gekoppeld aan een daling in de sociale hiërarchie
15 Geheugen
15.1 Inleiding
15.2 Werkgeheugen
15.3 Declaratieve geheugen
15.4 Mesiale temporale structuren (hippocampus)
Letsel in de corpora mamillaria
- a) anorexie, ...
- b) obesitas, ...
- c) retrograde amnesie
- d) anterograde amnesie, Korsakov
d) anterograde amnesie, Korsakov
Letsel hippocampus, welk gevolg?
- a) anterograde amnesie (zoals aangetoond bij DNMS taak)
- b) lager IQ
- c) falen van mirror drawing task
- d) ...
a) anterograde amnesie (zoals aangetoond bij DNMS taak)
Place cells vuren als:
- a) waar de muis denkt zich te bevinden
- b) waar de muis zich bevindt
- c) muis naar rechts afslaat
- d) ...
a) waar de muis denkt zich te bevinden
Wat zullen muizen met letsel in hippocampus doen in het radiaal labyrint experiment waar overal eten ligt?
- a) ze zullen steeds dezelfde gang opnieuw bezoeken
- b) ze gaan de gangen chaotisch binnen, laten soms gangen over en het eten is niet overal op
- c) ze doen niets
- d) ze leren niet dat er een verband is tussen de gangen en het voedsel
- kunnen wel nog leren welke gang voedsel bevat (via procedurale geheugen @ striatum)
- kunnen niet onthouden welke gang ze al zijn ingeweest (spatiaal geheugen)
- dus (b)
Waat zitten grid cells?
- a) hippocampus
- b) entorhinale cortex
- c) perirhinale cortex
- d) ...
b) entorhinale cortex
Muis bevindt zich in een doos en er wordt elektrische activiteit gemeten. Men krijgt een hexagonaal beeld. Welke cortex en cellen worden actief?
- a) entorhinale cortex en gridcells
- b) hippocampus en grid cells
- c) entorhinale cortex en place cells
- d) hippocampus en place cells
a) entorhinale cortex en gridcells
15.5 Procedurale geheugen
Waar speelt hippocampus geen rol?
- a) proceduraal geheugen
- b) spatiaal geheugen
- c) werkgeheugen
- d) episodisch geheugen
a) proceduraal geheugen
Rat moet weg naar voedsel (beloning) vinden: de juiste gang naar de beloning is belicht. Welke structuur is beschadigd wanneer de rat moeite heeft met de link te maken tussen het licht en de beloning (associatief leren)?
- a) striatum
- b) cerebellum
- c) hippocampus
- d) tractus corticospinalis
a) striatum
Wat klopt ivm de weervoorspeller-taak?
- a) mensen met amnesie kunnen dit leren, maar herinneren het zich niet; mensen met parkinson kunnen het niet leren, maar herinneren het zich wel
- b) mensen met amnesie kunnen dit niet leren en herinneren het zich ook niet; mensen met parkinson kunnen het wel leren en herinneren het zich ook
- c) mensen met amnesie kunnen dit leren, maar herinneren het zich niet; mensen met parkinson kunnen het leren, maar herinneren het zich niet
- d) mensen met amnesie kunnen dit niet leren en herinneren het zich ook niet; mensen met parkinson kunnen het niet leren en herinneren het zich wel
a) mensen met amnesie kunnen dit leren, maar herinneren het zich niet; mensen met parkinson kunnen het niet leren, maar herinneren het zich wel
Een rat zal herhaaldelijk op een hendel drukken als dat gepaard gaat met een beloning. Wat klopt niet?
- a) dopamine speelt hierbij een rol
- b) hippocampus speelt een rol ivm relationeel leren tussen stimulus en beloning
- c) vorm van associatief leren
- d) wegname hippocampus zorgt ervoor dat rat dit niet meer kan leren
d) wegname hippocampus zorgt ervoor dat rat dit niet meer kan leren
Casus H.M.: bilaterale resectie van mesiale temporale structuren. Wat klopt?
- a) beperkt retrograde amnesie en beschadigd werkgeheugen
- b) permanente anterograde amnesie en intact werkgeheugen
- c) transiënte amnesie
- d) ...
b) permanente anterograde amnesie en intact werkgeheugen
16 Taal en spraak
16.1 Historiek
16.2 Letselstudies
Mr. Tan (foto van letsel t.h.v. frontale kwab)
- a) benoemingsstoornis
- b) uitval fijne motoriek
- c) frontale storing, wegnemen rem
- d) ...
Mr. Tan had Broca-afasie (zei enkel "tan"): begrip OK maar wel benoemingsproblemen
dus (a)
Lesions bij patiënten door tumor, operaties of bloedingen geven voordeel bij volgend onderzoek:
- a) genetische basis voor neurodegeneratie
- b) synaptische connectiviteit meten
- c) onderzoek van verschillende gebieden actief bij een nieuw geneesmiddel
- d) onderzoek naar neurale basis van taal en spraak
d) onderzoek naar neurale basis van taal en spraak
16.3 Split brain studies
Split brain: rechtshandige patient met voorwerp in rechterhand en ogen toe
- a) geen benoeming, wel stereognosie
- b) wel benoeming, wel stereognosie
- c) geen benoeming, geen stereognosie
- d) wel benoeming, geen stereognosie
- rechtshandig, dus taal in linker hersenhelft
- sensorische info naar linker hersenhelft
- dus (b) wel benoeming, wel stereognosie
Split brain: rechtshandige patient met voorwerp in linkerhand en ogen toe
- a) geen benoeming, wel stereognosie
- b) wel benoeming, wel stereognosie
- c) geen benoeming, geen stereognosie
- d) wel benoeming, geen stereognosie
a) geen benoeming, wel stereognosie
16.4 Elektrische stimulatie
16.5 Functionele beeldvorming
Om een longitudinale studie uit te voeren waar je de ontwikkeling van het spraaksysteem bestudeert, gebruik je best de volgende techniek:
- a) letsels
- b) EEG
- c) PET
- d) intracellulaire afleiding
c) PET (of fMRI)
17 Slaap en bioritme
17.1 Hersenritmes
Afwijkingen op EEG bij iemand met epilepsie-aanval?
- a) verstoord evenwicht excitatie-inhibitie
- b) groot aantal cellen synchroon vuren
- c) ...
- d) ...
b) groot aantal cellen synchroon vuren
Welk fenomeen zien we op onderstaand diagram?

- a) epilepsie
- b) droom
- c) slaap
- d) wakker
a) epilepsie
Welke structuur bevat pacemakercellen?
- a) thalamus
- b) pons
- c) locus coeruleus
- d) ...
a) thalamus
17.2 Slaap
Wat is juist tijdens REM-slaap?
- a) waves zijn desynchroon en hoge amplitude
- b) waves zijn desynchroon en lage amplitude
- c) waves zijn synchroon en lage amplitude
- d) waves zijn synchroon en hoge amplitude
- amplitude: laag
- synchroniteit hangt samen met amplitude
- dus (b)
Kenmerken van REM-slaap:
- a) delta-ritme
- b) spindles
- c) wegvallen van spiertonus
- d) ...
c) wegvallen van spiertonus
Kenmerk van niet-REM-slaap:
- a) delta-ritme
- b) oogbewegingen
- c) wegvallen van spiertonus
- d) cognitieve activiteit
a) delta-ritme
Wat klopt niet over slaap?
- a) REM-slaap voor consolidatie proceduraal geheugen
- b) niet-REM-slaap voor consolidatie declaratief geheugen
- c) flux CBF overlapt met slow waves van niet-REM-slaap
- d) niet-REM staat bekend om het wegvallen van de spiertonus
d) niet-REM staat bekend om het wegvallen van de spiertonus
17.3 Circadiaanse ritmes
Op welke manier zorgt nucleus suprachiasmaticus (SCN) voor verandering van de circadiaanse klok?
- a) door lichtinval
- b) interne pacemaker
- c) klokgenen waarvan de eiwitten hun eigen transcriptie inhiberen
- d) hormonen
a) door lichtinval (gezien het om verandering gaat)
In welk geval bekomen we onderstaande grafiek (b)?

- a) bilateraal letsel nucleus suprachiasmaticus (SCN)
- b) jetlag
- c) geïsoleerde ruimte zonder cues van dag en nacht
- d) micro sleeps / slaapdeprivatie
a) bilateraal letsel nucleus suprachiasmaticus (SCN)